Viering en interview 25 jaar schrijverschap
In februari verscheen een speciale editie van Annejets debuut Jagtlust ter gelegenheid van haar 25-jarige jubileum als schrijver en organiseerde uitgeverij Hollands Diep een speciale avond in de Kleine Komedie waarin haar schrijverschap centraal stond. In aanloop naar deze bijzondere avond werd Annejet geïnterviewd door Marjolijn de Cocq van het Parool.
Precies 25 jaar geleden debuteerde Annejet van der Zijl (60) met Jagtlust, een reconstructie van de roemruchte kunstenaars- en schrijverskolonie in Blaricum in de jaren vijftig en zestig. Daarna volgden historische non-fictiebestsellers, maar ook: heel roerige jaren. ‘Nadat in de Stadsschouwburg iedereen voor me had staan klappen, zat ik in mijn uppie thuis.’
De lol! De durf! Het lef! Het plezier! “Wat was de wereld anders als je Jagtlust nu terugleest,” zegt schrijver en historicus Annejet van der Zijl over haar debuut dat 25 jaar geleden verscheen. En toen ze het schreef, was die Gooise broeiplaats van artistiek talent rondom dichteres Fritzi ten Harmsen van Beek, waar in de jaren 50 en 60 werd gefeest bij het leven, ook alweer verre geschiedenis.
In de ‘jubeleditie’ die nu verschijnt zijn in het beeldkatern de met plakband aaneengehouden velletjes van de Jagtlustkoerier opgenomen die dichter en schrijver Remco Campert, een voormalige geliefde van Ten Harmsen van Beek, typte. Over het wel en wee van de vele katten (en vlooien) op Jagtlust, de drankgelagen, het ontlopen van rekeningen van kruidenier en slijter én het scabreuze feuilleton Wim en Mien, met een glansrol voor meneer pastoor. Een als krant vermomde liefdesbrief, zoals Van der Zijl in haar nieuwe voorwoord schrijft, ‘in al zijn glorieuze, volstrekt politieke incorrectheid.’
Annejet van der Zijl, opgegroeid in Friesland in een lerarengezin en afgestudeerd in massacommunicatie aan de Universiteit van Amsterdam, had een groots en meeslepend leven in gedachten als buitenlandcorrespondent. In 1998 ging ze daarom naar Londen voor een masterstudie international journalism. “Maar ik had daar al zo’n heimwee naar Amsterdam. Ik dacht: guerrillastrijders interviewen in Zuid-Amerika, dat wordt helemaal niets.”
Londen was duur en zij was arm. “Ik heb zoveel cafés van binnen gezien. Ik werkte in The Porcupine: allemaal Ieren die voortdurend in mijn billen knepen. The George & Dragon: allemaal Schotten. Voor hen was ik ‘Anna from Sweden’. Ik werkte veel en zat te wachten tot ik terug kon. Intussen spelde ik de dikke Britse zondagskranten. Voor mijn studie moest ik in het Engels schrijven. Toen dat weer in het Nederlands mocht, voelde het alsof ik bevrijd was van een blok aan mijn been.”
Terug in Amsterdam kwam ze te wonen in een gelegaliseerd kraakpand vol kunstenaars op de Oudezijds Voorburgwal, tegenover het Oude Stadhuis, en begon ze als stagiaire bij HP/De Tijd. “Het was 1990, de krakersrellen bij de kroning van koningin Beatrix waren tien jaar geleden en daar wilde de hoofdredactie een groot stuk over. Mij werd gevraagd het vooronderzoek te doen en toen ben ik het ook maar gaan opschrijven, ik had me er nu eenmaal helemaal in vastgebeten. Mijn adjunct las wat ik had gedaan en zei: ‘Tik jij maar door.’ Daar is in 2013 nog een boek van gekomen, Een dag om nooit te vergeten.”
Lachend: “En toen ben ik maar groots en meeslepend in de misdaad gegaan. Ik schreef reconstructies, dat past heel goed bij mijn karakter. Ik vind het lastig een uitgesproken mening te hebben, ik vind het leuk om zaken van alle kanten te bekijken. Hoe dingen mislopen, hoe mensen angstgegners van elkaar maken. Maar ik werd van schrijven over misdaad ook steeds droeviger. Op een gegeven moment is iets niet meer goed voor mijn ziel.”
Ze ging schrijversportretten maken en zodoende kwam het verhaal van Jagtlust op haar pad. “Ik weet nog heel goed het gevoel dat ik toen had. Ik hoorde vaak de naam Jagtlust, ik kende veel van die mensen en dacht: straks is iedereen dood en daarmee ook dit verhaal. Ik vond het zo zonde om het niet op te schrijven.”
Maar de directe aanleiding van Jagtlust was nog een andere: Van der Zijl was gevraagd als chef-redactie van een glossy. “Zoals dat gaat: je bent een aantal jaren journalist en dan word je gevraagd voor dingen. Voor ik zou beginnen, ben ik toch nog even over die redactie gaan lopen. Aardige mensen hoor, maar vooral bezig met schoenen en de hoeveelheid calorieën in salades. Ik dacht: niemand hier raakt ontroerd van dezelfde dingen als ik. Toen heb ik het afgezegd. Maar ik moest toch een doel hebben, een droom. Diezelfde avond heb ik de subsidieaanvraag voor Jagtlust geschreven.”
In uw voorwoord schrijft u over het ‘snoeven en snuiven en feesten en zuipen’ bij HP/De Tijd, waar u buiten stond. U was bang saai te zijn, niet genoeg te leven. Tegelijk werd het schrijven over het ‘eeuwigdurend feest’ op Jagtlust het excuus om niet mee te hóéven doen.
“Ik was niet eens bang om saai te zijn, ik wás het. Ik was niet degene die je uitnodigde om eens lekker het feestje op gang te brengen. Al is het misschien een beetje raar om dat van jezelf te zeggen. Ik las heel veel, voor mij gebeurden de spannende dingen in mijn hoofd. En dat is zo gebleven. Jagtlust schrijven was in eerste instantie niet zo anders dan mijn werk voor HP.”
“Ik heb het grote geluk gehad dat ik journalist was in de tijd dat er nog grote reconstructies gemaakt werden. Je trekt aan een draadje en dan komen er nog meer draadjes los. Dat gebeurde bij Jagtlust ook. Ik had er enorm veel lol in om al die chaotische informatie onder te brengen in een rond verhaal. En ik merkte dat ik het heel fijn vond om naast mijn werk langer aan iets te kunnen werken. Ik ging dromen: het zou fijn zijn zoiets nog een keer te kunnen doen. Het is als schatgraven. Je hebt een hunch, een vaag gevoel, en als een jachthondje denk je: snuf snuf, ik ruik iets. Als kind wilde ik ook archeoloog worden, ik was gefascineerd door Heinrich Schliemann en het oude Troje. Dat ik nu elke keer weer dat avontuur mag aangaan, elke keer de spanning of het lukt, houdt me goed van de straat.”
Is er weleens iets niet gelukt?
“Tot nu toe niet. Ik heb weleens een idee gehad dat ik na een tijdje liet vallen, soms bleek iets allang opgeschreven. Het allerfijnste van het succes van mijn boeken is dat het me de mogelijkheid geeft te mislukken. Dat ik risico’s kan aangaan met onderwerpen waarvan ik denk dat het moet. Ik zoek naar verhalen die nog opgeschreven horen te worden. Dat is mijn eigen nieuwsgierigheid. En let wel: ik moet zin hebben om met een onderwerp bezig te gaan. Ik ben zo lang alleen met het verhaal, dat hou je alleen vol als je het leuk vindt.”
“Voor mij is het verslavend, ik ga er ook helemaal in op. Ik woon aan de kust in een duingebied, ik heb een vast dagritme. Altijd om twaalf uur ga ik lopen met mijn hond Toby. Het gebeurt zo vaak dat ik dan een ingeving heb, de titel van het boek vind. Daarvoor was ik een beetje te verstopt in mijn schrijven. In Amsterdam kon het gebeuren dat ik me met voor vier dagen boodschappen opsloot. Dat is niet goed voor mij en dat is niet goed voor het boek.”
De biografie van Annie M.G. Schmidt (Anna), Sonny Boy, De Amerikaanse prinses – zomaar enkele titels van de reeks (inter)nationale bestsellers op uw naam. Het succes is enorm, uw verkoopcijfers zijn on-Nederlands groot.
“Het is volledig uit de hand gelopen. Amerika, films, het gaat maar door. De dag na de presentatie van Jagtlust ging ik gewoon naar mijn werk. Er verschenen welwillende recensies, maar het was echt niet of de nieuwe bestsellerauteur van Nederland was opgestaan, ik durfde me heel lang geen schrijfster te noemen. Daarna kwam Anna. Ik kwam uitgever Vic van de Reijt tegen op een gracht, hij had Jagtlust gelezen en vroeg waar ik nu mee bezig was. Toen heeft hij Flip van Duijn geregeld, de zoon van Annie M.G. Schmidt. Hij had Jagtlust ook gelezen en zo werd ik gebombardeerd tot haar biografe.”
“Kennelijk vertrouwen mensen me hun verhaal wel toe. Misschien voelen ze dat ik er oprecht in geïnteresseerd ben en geen vooropgezet plan heb voor wat het boek moet worden. Maar het heeft toen nog een half jaar geduurd voor ik mijn baan durfde op te zeggen. Dat ik ermee doorging, kwam door Flip, die kwam telkens langs met ‘een heel leuk verhaal voor het boek dat jíj over mijn moeder gaat schrijven.’”
“Annie M.G. Schmidt kwam er vroeger bij ons thuis niet in, zij was in de jaren 70 in intellectuele kring oud met een d en out met een t. Mijn ouders vonden haar rolbevestigend ouderwets en musicals reuze-ordinair. Maar ik had een lage huur en wat spaargeld en toen kwam Flip met een tas vol brieven. Zulk mooi materiaal, ik dacht: als ik dit niet doe, kan ik mezelf niet meer in de spiegel aankijken. Tijdens het schrijven van Anna redigeerde ik ’s ochtends stukken voor glossy’s. Een week nadat Anna verscheen zou ik gaan beginnen bij Vrij Nederland, op de eindredactie. Maar toen ging het zo hard en had ik ineens voor een jaar geld.”
En toen besloot u: meer van dit, door?
“Het verhaal van Sonny Boy had ik van een collega, ze had bij de koffieautomaat verteld over haar schoonvader (Waldy, zoon van de Surinaamse Waldemar Nods en de Nederlandse Rika van der Lans, die als enige van de drie de Tweede Wereldoorlog overleefde, red.). Ik wilde er een verhaal van maken voor HP, maar de hoofdredactie ging daar mijn kostbare tijd niet aan opofferen. Mijn collega en ik raakten heel goed bevriend, dat zijn we nog steeds. Ik kwam bij haar thuis en zag de foto’s.”
“De publiciteit rondom Anna was heel groot, ik wilde niets liever dan terug onder mijn steen. Ik had geld om het uit te zingen, er werd helemaal niets van het boek verwacht, maar dat maakte me niets uit. Je gaat je hechten aan je hoofdpersonen. Ik voel me altijd machteloos bij zoveel mensen die omkomen in oorlogen of natuurrampen. Het voelde heel goed om deze mensen onder de puinhopen van de geschiedenis vandaan te halen. Sonny Boy begon heel rustig te lopen, maar dat is nooit meer opgehouden.”
Er kwam naast historische non-fictie ook fictie bij. In 2018 verscheen De val van Annika S., het eerste deel van een thrillerreeks die u schreef met uw partner.
Zwijgt, herneemt zich. “Dat ligt nu allemaal anders. Met dat project probeerde ik onze relatie te redden. Nou, die relatie is niet gered. Succes heeft vreemde bijeffecten. Je bent zelf niet veranderd, maar er wordt anders naar je gekeken. Je bent een hoge boom die schaduw werpt en daar kan niet iedereen mee omgaan. Ik heb heel roerige jaren achter de rug. Ik heb me lang kunnen verstoppen achter mijn verhalen, maar ik ben toch in mijn nek gepakt door mijn leven.”
Dan een flonkering in haar ogen. “Maar het is goed gekomen, er is een nieuwe liefde. Dat is een groot cadeau. En die fictie laat ik niet meer los. Ik heb inmiddels een tweede deel geschreven, de plannen voor het derde liggen er. Het fijne van fictie vind ik de dialogen. Als ik non-fictie schrijf, zie ik scènes en hoor ik dialogen, maar dan mag ik ze niet opschrijven.”
U leidt door uw onderzoeken voor uw boeken eigenlijk altijd twee levens tegelijk.
“Dat is het grootste goed van mijn schrijverschap. Het is een groot geluk om jezelf zo goed te kunnen vermaken als ik dat kan. Je ziet aan de buitenkant niet wat er speelt, maar wat ik van binnen meemaak is nooit saai. Vroeger werd weleens gezegd: we moeten Annejet uit haar schulp halen. Ik vind mijn schulp juist een heel fijne plek. Maar ik heb daarnaast ook het echte leven en de warmte daarvan nodig.”
“Nadat in de Stadsschouwburg iedereen voor me had staan klappen als auteur van het Boekenweekgeschenk, zat ik in mijn uppie thuis. Dat vond ik zo moeilijk. Mijn relatie was stukgelopen, er waren sterfgevallen in mijn directe omgeving, alles lag overhoop. Toen was Fortuna’s kinderen mijn reddingsboei, ik schreef over fijne mensen. Ik denk niet dat het toen goed voor me was geweest dat boek over prins Bernhard te schrijven.”
“Wat mijn non-fictie anders maakt, is dat ik in al die boeken op zoek ga naar antwoorden op mijn eigen vragen over het leven. Hoe ga je om met dingen? Journalistiek is zo’n mooie manier om te onderzoeken hoe iemand anders het aanpakt. Zoals het in mijn boek De Amerikaanse prinses wordt gezegd door Allene Tew, de peetmoeder van prinses Beatrix van wie niemand daarvoor ooit had gehoord: courage, all the time.”
“Ik wil mezelf nooit herhalen, niet nóg een kunstenaarskolonie, al is me dat vaak gevraagd. Ik wil nieuwe werelden ontdekken – en mijn lezers die met mij laten ontdekken. Het mooie van geschiedenis is dat het zo relativeert. In elk tijdperk denken mensen dat ze de wijsheid in pacht hebben, terwijl je pas heel veel later ziet wat is beklijfd. Er is een spreekwoord: ‘De waarheid is de dochter van de tijd.’ Dat is mij op het lijf geschreven.”
Het 25-jarig jubileum van Jagtlust werd gevierd met een speciale heruitgave en een Jagtlustavond op 20 februari in de Kleine Komedie, ‘over de jaren vijftig en de bijzondere plek die Jagtlust innam als broeinest van artistiek talent en bruisende feesten.’